Leeuwentemmer.

Ik groet ‘s morgens de dingen. Niet de vrouwentongen op de vensterbank. Of de koffiezet die dringend aan ontkalken toe is. Niet de man in de spiegel. Die het eerste half uur, en voor een eerste sigaret en tas koffie met kalk, niet aan groeten toe is. Maar ik groet. ‘s Morgens.

Ik groet kort en krachtig. Vastberaden en met een joie de vivre, alsof elke dag beter is dan de vorige. Ik groet onversaagd en consequent de eerste die mijn pad kruist. En als ik dan al een groet terug krijg, is mijn dag al half gewonnen.

Ik groet mijn vriend van de nachtwinkel, die ’s morgens al vroeg op is en de koriander en munt uitstalt. En de frietpatatten.

Ik groet de meneer die mij dagelijks en consequent “meneer” noemt, ook al ken ik hem niet. Ik werp hem een gezwinde “meneer” terug. Hij glimlacht. Ik doe mijn best, maar kom niet verder dan een flauwe grijns. Het is nog vroeg.

Ik groet de vader met snot in het haar, van kinderen die snel nog een kus willen, voor papa achter de deur verdwijnt. Naar het werk. In een ander land. Brussel.

Ik groette tot voor kort de man met baard voor de deur. Een samenzweerderige groet. Alsof hij een verhaal klaar had. En het me ooit zou vertellen. Hoe hij leeuwentemmer was.

Ooit was hij leeuwentemmer. Nu weet ik het. Ik las het in de condoleances. Ik had harder moeten groeten. En misschien had ik eens moeten praten.

Plaats een reactie